uitkloppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klop uit | klopte uit | heb uitgeklopt |
jij, je, u | klopt uit | klopte uit | hebt uitgeklopt |
hij, zij, het | klopt uit | klopte uit | heeft uitgeklopt |
wij | kloppen uit | klopten uit | hebben uitgeklopt |
jullie | kloppen uit | klopten uit | hebben uitgeklopt |
zij, ze | kloppen uit | klopten uit | hebben uitgeklopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitkloppen with some of the pronouns.
- Ik klop de mat uit voor het schoonmaken.
- Jij klopt het stof uit de kussensloop.
- Hij/Zij/U klopt de tapijt uit op het balkon.
- Wij kloppen de kledingstukken uit na het wassen.
- Jullie kloppen de vuilniszakken uit voordat je ze weggooit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitkloppen with some of the pronouns.
- Ik klopte de mat uit toen ik het huis schoonmaakte.
- Jij klopte het stof uit de kussensloop elke week.
- Hij/Zij/U klopte de tapijt uit op het balkon vroeger.
- Wij klopten de kledingstukken uit voordat we ze in de kast legden.
- Jullie klopten de vuilniszakken uit voordat je ze weggooide.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitkloppen with some of the pronouns.
- Ik heb de deurmat uitgeklopt vanochtend.
- Jij hebt alle kussenslopen uitgeklopt gisteren.
- Hij/Zij/U heeft de tapijten uitgeklopt vorige week.
- Wij hebben de kledingstukken uitgeklopt na het strijken.
- Jullie hebben de vuilniszakken uitgeklopt voordat je ze buiten zet.