glanzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | glans | glansde | heb geglansd |
jij, je, u | glanst | glansde | hebt geglansd |
hij, zij, het | glanst | glansde | heeft geglansd |
wij | glanzen | glansden | hebben geglansd |
jullie | glanzen | glansden | hebben geglansd |
zij, ze | glanzen | glansden | hebben geglansd |
PresensBeta
Example presens sentences for Glanzen with some of the pronouns.
- De zon glanst fel aan de hemel.
- De diamanten ring glanst prachtig in het licht.
- Het gepoetste zilverwerk glanst weer als nieuw.
- Deze nieuwe auto glanst in de showroom.
- Haar ogen glanzen van opwinding.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Glanzen with some of the pronouns.
- Vroeger glansde dit schilderij nog helder, maar nu niet meer.
- Toen ik binnenkwam, glansde haar lach me tegemoet.
- Elke dag glansden zijn schoenen alsof ze net waren gepoetst.
- Als kind glansden mijn ogen bij het zien van cadeautjes.
- De maan glansde helder aan de nachtelijke hemel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Glanzen with some of the pronouns.
- Ik heb geglanst voordat ik naar het feest ging.
- Hij heeft zijn schoenen gepoetst en ze laten glanzen.
- We hebben de auto gewassen en hij glanst nu mooi.
- Ze hebben de ramen gelapt en ze glanzen weer.
- Jullie hebben de vloer geschrobd en hij glanst nu prachtig.