afschreeuwen

Conjugations List of Afschreeuwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschreeuw afschreeuwde afheb afgeschreeuwd
jij, je, uschreeuwt afschreeuwde afhebt afgeschreeuwd
hij, zij, hetschreeuwt afschreeuwde afheeft afgeschreeuwd
wijschreeuwen afschreeuwden afhebben afgeschreeuwd
jullieschreeuwen afschreeuwden afhebben afgeschreeuwd
zij, zeschreeuwen afschreeuwden afhebben afgeschreeuwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschreeuwen with some of the pronouns.

  • Ik schreeuw afschuwelijk hard tijdens het concert.
  • Jij schreeuwt je frustratie uit.
  • Hij/Zij schreeuwt om hulp.
  • Wij schreeuwen van vreugde als we winnen.
  • Jullie schreeuwen altijd tegen elkaar.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschreeuwen with some of the pronouns.

  • Ik schreeuwde afschreeuwen elke dag toen ik jonger was.
  • Jij schreeuwde luid toen je de spin zag.
  • Hij/Zij schreeuwde van pijn na de val.
  • Wij schreeuwden naar de scheidsrechter tijdens de wedstrijd.
  • Jullie schreeuwden om aandacht in de klas.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschreeuwen with some of the pronouns.

  • Ik heb afschreeuwen geleerd tijdens mijn theaterlessen.
  • Jij hebt afschreeuwen al eerder geprobeerd.
  • Hij/Zij heeft afschreeuwen nooit gedaan.
  • Wij hebben afschreeuwen op het podium laten zien.
  • Jullie hebben afschreeuwen goed geoefend.