afregenen

Conjugations List of Afregenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikregen afregende afheb afgeregend
jij, je, uregent afregende afhebt afgeregend
hij, zij, hetregent afregende afheeft afgeregend
wijregenen afregenden afhebben afgeregend
jullieregenen afregenden afhebben afgeregend
zij, zeregenen afregenden afhebben afgeregend

Presens
Beta

Example presens sentences for Afregenen with some of the pronouns.

  • Het regent af.
  • De regen regent af.
  • Wij regenen af.
  • Jullie regenen af.
  • De dagen regenen af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afregenen with some of the pronouns.

  • Het regende af.
  • De regen regende af.
  • Wij regenden af.
  • Jullie regenden af.
  • De dagen regenden af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afregenen with some of the pronouns.

  • Het is afgeregend.
  • De regen is afgerend.
  • Wij hebben afgeregend.
  • Jullie hebben afgeregend.
  • De dagen zijn afgeregend.