voederen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | voeder | voederde | heb gevoederd |
jij, je, u | voedert | voederde | hebt gevoederd |
hij, zij, het | voedert | voederde | heeft gevoederd |
wij | voederen | voederden | hebben gevoederd |
jullie | voederen | voederden | hebben gevoederd |
zij, ze | voederen | voederden | hebben gevoederd |
PresensBeta
Example presens sentences for Voederen with some of the pronouns.
- Ik voeder elke dag de vogels in mijn tuin.
- Jij voedert de kat altijd om zes uur 's avonds.
- Hij voedert de vissen in het aquarium met speciaal voer.
- Wij voederen de konijnen in het park tijdens onze lunchpauze.
- Zij voederen de koeien op de boerderij met vers gras.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voederen with some of the pronouns.
- Vroeger voederde ik altijd de kippen bij mijn opa en oma.
- Toen ik jong was, voederde ik regelmatig de eekhoorns in het bos.
- Hij voederde vroeger zijn vis met vlokkenvoer.
- Wij voederden als kinderen vaak de eenden in het park.
- Zij voederden vroeger de geiten op de kinderboerderij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voederen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren de eendjes in het park gevoederd.
- Jij hebt al je huisdieren goed gevoederd deze ochtend.
- Hij heeft de hond net gevoederd voordat hij naar het werk ging.
- Wij hebben de dieren in de dierentuin gevoederd tijdens ons bezoek.
- Zij hebben de paarden op de manege gevoederd met hooi en granen.