serveren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | serveer | serveerde | heb geserveerd |
jij, je, u | serveert | serveerde | hebt geserveerd |
hij, zij, het | serveert | serveerde | heeft geserveerd |
wij | serveren | serveerden | hebben geserveerd |
jullie | serveren | serveerden | hebben geserveerd |
zij, ze | serveren | serveerden | hebben geserveerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Serveren with some of the pronouns.
- Ik serveer een heerlijke maaltijd aan de gasten.
- Jij serveert de drankjes in het café.
- Hij/Zij serveert de taart met een glimlach.
- Wij serveren de gerechten in het restaurant.
- Zij serveren de klanten met veel zorg.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Serveren with some of the pronouns.
- Vroeger serveerde ik altijd de maaltijd aan de gasten.
- Toen serveerde jij de drankjes in het café.
- Hij/Zij serveerde vroeger de taart met een glimlach.
- Vroeger serveerden wij altijd de gerechten in het restaurant.
- Toen serveerden zij de klanten met veel zorg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Serveren with some of the pronouns.
- Ik heb de maaltijd aan de gasten geserveerd.
- Jij hebt de drankjes in het café geserveerd.
- Hij/Zij heeft de taart met een glimlach geserveerd.
- Wij hebben de gerechten in het restaurant geserveerd.
- Zij hebben de klanten met veel zorg geserveerd.