drommen

Conjugations List of Drommen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdromdromdeheb gedromd
jij, je, udromtdromdehebt gedromd
hij, zij, hetdromtdromdeheeft gedromd
wijdrommendromdenhebben gedromd
julliedrommendromdenhebben gedromd
zij, zedrommendromdenhebben gedromd

Presens
Beta

Example presens sentences for Drommen with some of the pronouns.

  • De mensen drommen samen voor de ingang van het concertgebouw.
  • We drommen allemaal rond de tafel om te luisteren naar het goede nieuws.
  • Tijdens de uitverkoop drommen mensen in de winkelstraten.
  • Op de markt drommen klanten bij de kraampjes om verse producten te kopen.
  • Bij grote evenementen drommen toeschouwers samen om een glimp op te vangen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Drommen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, droomde ik ervan om astronaut te worden.
  • Vroeger droomden ze van een betere toekomst voor hun kinderen.
  • Tijdens de lange winteravonden droomden ze over warme tropische stranden.
  • In die periode droomden we samen van wereldvrede.
  • Elke nacht droomde hij over een mysterieuze rode deur.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Drommen with some of the pronouns.

  • Gisteren hebben we gedromd in het drukke stadscentrum.
  • Hij heeft altijd al gedroomd van een reis naar verre landen.
  • Na de wedstrijd hebben de fans zich rond het stadion gedromd.
  • Ik ben zojuist langs de straat gedromd en heb wat leuke winkeltjes ontdekt.
  • We zijn samengekomen en hebben in de parken gedromd tijdens het festival.