aflopen

Conjugations List of Aflopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop afliep afben afgelopen
jij, je, uloopt afliep afbent afgelopen
hij, zij, hetloopt afliep afis afgelopen
wijlopen afliepen afzijn afgelopen
jullielopen afliepen afzijn afgelopen
zij, zelopen afliepen afzijn afgelopen

Presens
Beta

Example presens sentences for Aflopen with some of the pronouns.

  • De film loopt nu af.
  • Hoe loopt het gesprek af?
  • Ik loop altijd een rondje om af te koelen na het sporten.
  • Het evenement loopt dit weekend af.
  • Dit project loopt binnenkort af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aflopen with some of the pronouns.

  • De film is net afgelopen.
  • Het gesprek is succesvol afgelopen.
  • Ik ben zojuist afgekoeld door een duik te nemen in het zwembad.
  • Het evenement is onlangs afgelopen.
  • Ik heb mijn taak aflopen week voltooid.