belonen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beloon | beloonde | heb beloond |
jij, je, u | beloont | beloonde | hebt beloond |
hij, zij, het | beloont | beloonde | heeft beloond |
wij | belonen | beloonden | hebben beloond |
jullie | belonen | beloonden | hebben beloond |
zij, ze | belonen | beloonden | hebben beloond |
PresensBeta
Example presens sentences for Belonen with some of the pronouns.
- Ik beloon mijn medewerkers voor hun harde werk.
- Jij beloont jezelf met een lekker stuk taart.
- Hij beloont zijn hond met een traktatie.
- Wij belonen onze klanten met loyaliteitspunten.
- Zij belonen de winnaar van de wedstrijd met een trofee.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Belonen with some of the pronouns.
- Ik beloonde mijn medewerkers voor hun harde werk.
- Jij beloonde jezelf met een lekker stuk taart.
- Hij beloonde zijn hond met een traktatie.
- Wij beloonden onze klanten met loyaliteitspunten.
- Zij beloonden de winnaar van de wedstrijd met een trofee.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Belonen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn medewerkers beloond voor hun harde werk.
- Jij hebt jezelf beloond met een lekker stuk taart.
- Hij heeft zijn hond beloond met een traktatie.
- Wij hebben onze klanten beloond met loyaliteitspunten.
- Zij hebben de winnaar van de wedstrijd beloond met een trofee.