bedekken

Conjugations List of Bedekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbedekbedekteheb bedekt
jij, je, ubedektbedektehebt bedekt
hij, zij, hetbedektbedekteheeft bedekt
wijbedekkenbedektenhebben bedekt
julliebedekkenbedektenhebben bedekt
zij, zebedekkenbedektenhebben bedekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Bedekken with some of the pronouns.

  • Ik bedek de tafel met een tafelkleed.
  • Jij bedekt je hoofd met een hoed.
  • Hij bedekt de vloer met tapijt.
  • Wij bedekken de cake met glazuur.
  • Zij bedekken de planten met plastic om ze te beschermen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bedekken with some of the pronouns.

  • Ik bedekte de tafel met een tafelkleed.
  • Jij bedekte je hoofd met een hoed.
  • Hij bedekte de vloer met tapijt.
  • Wij bedekten de cake met glazuur.
  • Zij bedekten de planten met plastic om ze te beschermen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bedekken with some of the pronouns.

  • Ik heb de tafel bedekt met een tafelkleed.
  • Jij hebt je hoofd bedekt met een hoed.
  • Hij heeft de vloer bedekt met tapijt.
  • Wij hebben de cake bedekt met glazuur.
  • Zij hebben de planten bedekt met plastic om ze te beschermen.