opsluiten

Conjugations List of Opsluiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksluit opsloot opheb opgesloten
jij, je, usluit opsloot ophebt opgesloten
hij, zij, hetsluit opsloot opheeft opgesloten
wijsluiten opsloten ophebben opgesloten
julliesluiten opsloten ophebben opgesloten
zij, zesluiten opsloten ophebben opgesloten

Presens
Beta

Example presens sentences for Opsluiten with some of the pronouns.

  • Ik sluit de deur op.
  • Hij sluit de gevangenen op.
  • Wij sluiten de winkel op zondag.
  • Jullie sluiten de ramen op tijd.
  • De politie sluit de crimineel op in de cel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opsluiten with some of the pronouns.

  • Ik sloot de deur op.
  • Hij sloot de gevangenen op.
  • Wij sloten de winkel op zondag.
  • Jullie sloten de ramen op tijd.
  • De politie sloot de crimineel op in de cel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opsluiten with some of the pronouns.

  • Ik heb de deur opgesloten.
  • Hij heeft de gevangenen opgesloten.
  • Wij hebben de winkel op zondag opgesloten.
  • Jullie hebben de ramen op tijd opgesloten.
  • De politie heeft de crimineel opgesloten in de cel.