haten

Conjugations List of Haten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhaathaatteheb gehaat
jij, je, uhaathaattehebt gehaat
hij, zij, hethaathaatteheeft gehaat
wijhatenhaattenhebben gehaat
julliehatenhaattenhebben gehaat
zij, zehatenhaattenhebben gehaat

Presens

Example presens sentences for Haten with some of the pronouns.

  • Ik haat de regen.
  • Jij haat die film.
  • Hij haat sporten.
  • Zij haat huiswerk maken.
  • Wij haten vroeg opstaan.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Haten with some of the pronouns.

  • Ik haatte de regen.
  • Jij haatte die film.
  • Hij haatte sporten.
  • Zij haatte huiswerk maken.
  • Wij haatten vroeg opstaan.

Perfectum

Example perfectum sentences for Haten with some of the pronouns.

  • Ik heb de regen gehaat.
  • Jij hebt die film gehaat.
  • Hij heeft sporten gehaat.
  • Zij heeft huiswerk maken gehaat.
  • Wij hebben vroeg opstaan gehaat.