stammen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stam | stamde | ben gestamd |
jij, je, u | stamt | stamde | bent gestamd |
hij, zij, het | stamt | stamde | is gestamd |
wij | stammen | stamden | zijn gestamd |
jullie | stammen | stamden | zijn gestamd |
zij, ze | stammen | stamden | zijn gestamd |
PresensBeta
Example presens sentences for Stammen with some of the pronouns.
- Ik stam af van Nederlandse voorouders.
- Jij stamt uit een groot gezin.
- Hij stamt uit een rijke familie.
- Wij stammen af van de oude adel.
- Zij stammen oorspronkelijk uit Afrika.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stammen with some of the pronouns.
- Ik stamde af van Nederlandse immigranten.
- Jij stamde uit een arme buurt.
- Hij stamde af van eenvoudige boeren.
- Wij stamden af van een trotse traditie.
- Zij stamden oorspronkelijk af van nomadische stammen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stammen with some of the pronouns.
- Ik ben van Nederlandse afkomst gestamd.
- Jij hebt je afstamming kunnen traceren.
- Hij is uit een adellijke familie voortgestamd.
- Wij zijn onze voorouders gevolgd in hun afkomst.
- Zij heeft haar stamboom tot in detail uitgezocht.