struikelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | struikel | struikelde | heb gestruikeld |
jij, je, u | struikelt | struikelde | hebt gestruikeld |
hij, zij, het | struikelt | struikelde | heeft gestruikeld |
wij | struikelen | struikelden | hebben gestruikeld |
jullie | struikelen | struikelden | hebben gestruikeld |
zij, ze | struikelen | struikelden | hebben gestruikeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Struikelen with some of the pronouns.
- Ik struikel over de stoeprand.
- Jij struikelt vaak tijdens het rennen.
- Hij struikelt over zijn woorden als hij zenuwachtig is.
- Zij struikelen over de losse stenen op het pad.
- We struikelen regelmatig over onze eigen voeten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Struikelen with some of the pronouns.
- Ik struikelde regelmatig tijdens mijn eerste danslessen.
- Jij struikelde over je eigen voeten toen je probeerde te rennen.
- Hij struikelde over de hindernis en viel op de grond.
- Zij struikelden vaak over de scheve stoeptegels in de oude stad.
- We struikelden bijna over de kat die plotseling voor onze voeten sprong.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Struikelen with some of the pronouns.
- Ik ben gestruikeld over een tak in het bos.
- Jij bent vorige week over die drempel gestruikeld.
- Hij is onlangs over een kabeltje gestruikeld en heeft zijn enkel verstuikt.
- Zij zijn gisteravond op straat gestruikeld en hebben schrammen opgelopen.
- We zijn al meerdere keren over dezelfde drempel gestruikeld.