opbollen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bol op | bolde op | heb opgebold |
jij, je, u | bolt op | bolde op | hebt opgebold |
hij, zij, het | bolt op | bolde op | heeft opgebold |
wij | bollen op | bolden op | hebben opgebold |
jullie | bollen op | bolden op | hebben opgebold |
zij, ze | bollen op | bolden op | hebben opgebold |
Presens
Example presens sentences for Opbollen with some of the pronouns.
- Ik bol op naar het strand.
- Jij bolt op tijdens de vakantie.
- Hij/Zij bolt op met de fiets naar school.
- Wij bollen op naar de stad voor een avondje uit.
- Zij bollen op naar het feestje vanavond.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opbollen with some of the pronouns.
- Ik bolde op naar mijn vrienden voor een gezellige avond.
- Jij bolde op met de trein naar Amsterdam.
- Hij/Zij bolde op naar het bos om te wandelen.
- Wij bolden op naar de kermis vorige week.
- Zij bolden op naar het museum om kunstwerken te bekijken.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opbollen with some of the pronouns.
- Ik ben opgebold naar de winkel om boodschappen te doen.
- Jij bent opgebold naar het park voor een picknick.
- Hij/Zij is opgebold naar het buitenland voor een vakantie.
- Wij zijn opgebold naar het concert gisteravond.
- Zij zijn opgebold naar de markt om groenten te kopen.