opdagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | daag op | daagde op | ben opgedaagd |
jij, je, u | daagt op | daagde op | bent opgedaagd |
hij, zij, het | daagt op | daagde op | is opgedaagd |
wij | dagen op | daagden op | zijn opgedaagd |
jullie | dagen op | daagden op | zijn opgedaagd |
zij, ze | dagen op | daagden op | zijn opgedaagd |
Presens
Example presens sentences for Opdagen with some of the pronouns.
- Ik kom altijd opdagen op tijd.
- Jij komt regelmatig opdagen bij de vergaderingen.
- Hij of zij komt zelden opdagen op feestjes.
- Wij komen meestal opdagen voor belangrijke gebeurtenissen.
- Zij komen nooit opdagen als het regent.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opdagen with some of the pronouns.
- Vroeger daagde ik regelmatig op bij evenementen.
- Toen ik jonger was, daagde jij nooit op bij verjaardagsfeestjes.
- Hij of zij daagde zelden op tijdens de lessen.
- In die tijd daagden wij altijd op bij sportwedstrijden.
- Zij daagden meestal niet op bij de vergaderingen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opdagen with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren opgedaagd op het feest.
- Jij bent vaak opgedaagd bij de trainingen.
- Hij of zij is vorige week niet opgedaagd op het werk.
- Wij zijn altijd opgedaagd bij familiebijeenkomsten.
- Zij zijn al een paar keer niet opgedaagd op school.