besproeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | besproei | besproeide | heb besproeid |
jij, je, u | besproeit | besproeide | hebt besproeid |
hij, zij, het | besproeit | besproeide | heeft besproeid |
wij | besproeien | besproeiden | hebben besproeid |
jullie | besproeien | besproeiden | hebben besproeid |
zij, ze | besproeien | besproeiden | hebben besproeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Besproeien with some of the pronouns.
- Ik besproei de tuin elke avond.
- Jij besproeit de planten in de kas.
- Hij besproeit het gazon met de sproeier.
- Wij besproeien de bloemen met water uit de gieter.
- Zij besproeien de akkers om de gewassen te laten groeien.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Besproeien with some of the pronouns.
- Vroeger besproeide ik de planten altijd met de hand.
- Toen we nog geen automatische sproeiers hadden, besproeiden we het gazon met een tuinslang.
- Hij besproeide de bloemen elke ochtend voordat de zon opkwam.
- Wij besproeiden vroeger de moestuin met water uit de regenton.
- Zij besproeiden de bomen regelmatig om ze gezond te houden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Besproeien with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen besproeid voordat ik op vakantie ging.
- Jij hebt de planten al besproeid toen ik weg was.
- Hij heeft het gazon net besproeid voordat het begon te regenen.
- Wij hebben de tuin besproeid met mest voor extra voeding.
- Zij hebben de bloembakken in de straat besproeid met een slang.