opereren

Conjugations List of Opereren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikopereeropereerdeheb geopereerd
jij, je, uopereertopereerdehebt geopereerd
hij, zij, hetopereertopereerdeheeft geopereerd
wijopererenopereerdenhebben geopereerd
jullieopererenopereerdenhebben geopereerd
zij, zeopererenopereerdenhebben geopereerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Opereren with some of the pronouns.

  • Ik opereer regelmatig in dit ziekenhuis.
  • Mijn broer opereert als chirurg in Amsterdam.
  • De dokter opereert de patiënt morgenochtend.
  • Wij opereren vaak met moderne technieken.
  • Jij opereert met precisie en zorgvuldigheid.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opereren with some of the pronouns.

  • Vroeger opereerde ik alleen in kleine klinieken.
  • Tijdens mijn studie geneeskunde opereerden we op dieren.
  • Toen ik jong was, opereerde mijn vader als plastisch chirurg.
  • Het team van artsen opereerde dag en nacht om levens te redden.
  • Gedurende die periode opereerden we met verouderde apparatuur.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opereren with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een succesvolle operatie uitgevoerd.
  • De chirurg heeft al meerdere patiënten geopereerd.
  • De arts heeft haar specialisatie in het opereren behaald.
  • Wij hebben de patiënt vorige week geopereerd.
  • Heb jij ooit een operatie bijgewoond?