reflecteren

Conjugations List of Reflecteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreflecteerreflecteerdeheb gereflecteerd
jij, je, ureflecteertreflecteerdehebt gereflecteerd
hij, zij, hetreflecteertreflecteerdeheeft gereflecteerd
wijreflecterenreflecteerdenhebben gereflecteerd
julliereflecterenreflecteerdenhebben gereflecteerd
zij, zereflecterenreflecteerdenhebben gereflecteerd

Presens

Example presens sentences for Reflecteren with some of the pronouns.

  • Ik reflecteer op mijn dagelijkse activiteiten.
  • Jij reflecteert vaak op je eigen gedrag.
  • Hij/Zij reflecteert op de gevolgen van zijn/haar beslissingen.
  • Wij reflecteren regelmatig tijdens onze teamvergaderingen.
  • Jullie reflecteren op de behaalde resultaten.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Reflecteren with some of the pronouns.

  • Vroeger reflecteerde ik veel over mijn toekomstplannen.
  • Als kind reflecteerde jij al op de wereld om je heen.
  • Hij/Zij reflecteerde regelmatig op zijn/haar levensdoelen.
  • Wij reflecteerden intensief tijdens onze studiejaren.
  • Jullie reflecteerden vaak op jullie successen en mislukkingen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Reflecteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gereflecteerd op mijn ervaringen tijdens mijn vakantie.
  • Jij hebt al eerder gereflecteerd op deze situatie.
  • Hij/Zij heeft diep gereflecteerd op zijn/haar carrièrekeuzes.
  • Wij hebben uitgebreid gereflecteerd op de feedback van onze studenten.
  • Jullie hebben samen gereflecteerd op jullie relatie.