aangaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ga aan | ging aan | heb aangegaan |
jij, je, u | gaat aan | ging aan | hebt aangegaan |
hij, zij, het | gaat aan | ging aan | heeft aangegaan |
wij | gaan aan | gingen aan | hebben aangegaan |
jullie | gaan aan | gingen aan | hebben aangegaan |
zij, ze | gaan aan | gingen aan | hebben aangegaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Aangaan with some of the pronouns.
- Ik ga een gesprek aan met mijn collega.
- Jij gaat altijd uitdagingen aan zonder aarzeling.
- Hij gaat graag nieuwe avonturen aan.
- Zij gaat naar de vergadering toe om discussies aan te gaan.
- Wij gaan een samenwerking aan met een ander bedrijf.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aangaan with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, ging ik vaak ruzies aan met mijn broer.
- Vroeger gingen we regelmatig wandelingen aan in het park.
- Hij ging altijd moeilijke uitdagingen aan en leerde ervan.
- Zij gingen een lange discussie aan over politiek.
- In het verleden gingen we vaak feestjes aan om nieuwe mensen te ontmoeten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aangaan with some of the pronouns.
- Ik ben een relatie aangegaan met mijn vriendin.
- Jij hebt een weddenschap aangegaan en gewonnen.
- Hij is een partnerschap aangegaan met een internationale organisatie.
- Zij heeft een contract aangegaan met een platenmaatschappij.
- Wij zijn een overeenkomst aangegaan om de productie te verhogen.