overvallen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | overval | overviel | heb overvallen |
jij, je, u | overvalt | overviel | hebt overvallen |
hij, zij, het | overvalt | overviel | heeft overvallen |
wij | overvallen | overvielen | hebben overvallen |
jullie | overvallen | overvielen | hebben overvallen |
zij, ze | overvallen | overvielen | hebben overvallen |
PresensBeta
Example presens sentences for Overvallen with some of the pronouns.
- Ik overval de bank om middernacht.
- Jij overvalt regelmatig winkels voor extra geld.
- Hij overvalt altijd mensen op straat.
- Zij overvallen vaak juwelierszaken.
- Wij overvallen een geldtransport op donderdag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overvallen with some of the pronouns.
- Ik overviel de winkel elke week toen ik jonger was.
- Jij overviel vaak supermarkten in die tijd.
- Hij overviel regelmatig mensen op straat zonder betrapt te worden.
- Zij overvielen verschillende banken voordat ze werden gepakt.
- Wij overvielen kleine bedrijven tijdens onze jeugd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overvallen with some of the pronouns.
- Ik heb de juwelier overvallen en ben gevlucht.
- Jij bent naar binnen gerend en hebt de kassa overvallen.
- Hij heeft de bank beroofd en is ermee weggekomen.
- Zij zijn ontsnapt nadat ze een winkel hebben overvallen.
- Wij hebben een overval gepleegd en zijn erin geslaagd te ontkomen.