opgroeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | groei op | groeide op | ben opgegroeid |
jij, je, u | groeit op | groeide op | bent opgegroeid |
hij, zij, het | groeit op | groeide op | is opgegroeid |
wij | groeien op | groeiden op | zijn opgegroeid |
jullie | groeien op | groeiden op | zijn opgegroeid |
zij, ze | groeien op | groeiden op | zijn opgegroeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Opgroeien with some of the pronouns.
- Ik groei op in een klein dorpje.
- Jij groeit op met veel broers en zussen.
- Hij groeit snel op en wordt binnenkort volwassen.
- Zij groeien samen op en blijven goede vrienden.
- Wij groeien op in een multiculturele omgeving.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opgroeien with some of the pronouns.
- Vroeger groeide ik op het platteland op.
- Toen ik jong was, groeide ik op in een klein stadje.
- Hij groeide op in armoede.
- Zij groeiden op met weinig middelen.
- Wij groeiden op tijdens moeilijke tijden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opgroeien with some of the pronouns.
- Ik ben opgegroeid in een groot gezin.
- Jij bent opgegroeid in dezelfde buurt als ik.
- Hij is opgegroeid met strenge regels.
- Zij zijn opgegroeid in verschillende landen.
- Wij zijn opgegroeid met veel vrijheid.