klimmen

Conjugations List of Klimmen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklimklomheb geklommen
jij, je, uklimtklomhebt geklommen
hij, zij, hetklimtklomheeft geklommen
wijklimmenklommenhebben geklommen
jullieklimmenklommenhebben geklommen
zij, zeklimmenklommenhebben geklommen

Presens

Example presens sentences for Klimmen with some of the pronouns.

  • Ik klim elke dag naar de top van de berg.
  • Jij klimt graag in bomen.
  • Hij klimt snel en behendig.
  • Zij klimmen regelmatig in de klimhal.
  • Wij klimmen samen naar grote hoogtes.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Klimmen with some of the pronouns.

  • Vroeger klom ik altijd naar de top van de berg.
  • Jij klom vroeger vaak in bomen.
  • Hij klom als een professional.
  • Zij klommen gisteren in de klimhal.
  • Wij klommen vroeger regelmatig naar grote hoogtes.

Perfectum

Example perfectum sentences for Klimmen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een muur geklommen tijdens de training.
  • We hebben samen in een klimhal geklommen voor de lol.
  • Hij heeft in een hoge boom geklommen om zijn drone te redden.
  • Zij hebben al vaak op deze rots geklommen tijdens hun vakantie.
  • Jullie hebben een steile wand geklommen tijdens de survivaltocht.