verlichten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verlicht | verlichtte | heb verlicht |
jij, je, u | verlicht | verlichtte | hebt verlicht |
hij, zij, het | verlicht | verlichtte | heeft verlicht |
wij | verlichten | verlichtten | hebben verlicht |
jullie | verlichten | verlichtten | hebben verlicht |
zij, ze | verlichten | verlichtten | hebben verlicht |
PresensBeta
Example presens sentences for Verlichten with some of the pronouns.
- Ik verlicht de kamer met kaarsen.
- Jij verlicht het pad met een zaklamp.
- Hij verlicht de sfeer met zijn grappen.
- Wij verlichten de pijn met medicijnen.
- Zij verlichten de last met hun hulp.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verlichten with some of the pronouns.
- Ik verlichtte de kamer met kaarsen.
- Jij verlichtte het pad met een zaklamp.
- Hij verlichtte de sfeer met zijn grappen.
- Wij verlichtten de pijn met medicijnen.
- Zij verlichtten de last met hun hulp.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verlichten with some of the pronouns.
- Ik heb de kamer verlicht met kaarsen.
- Jij hebt het pad verlicht met een zaklamp.
- Hij heeft de sfeer verlicht met zijn grappen.
- Wij hebben de pijn verlicht met medicijnen.
- Zij hebben de last verlicht met hun hulp.