uitbraken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | braak uit | braakte uit | heb uitgebraakt |
jij, je, u | braakt uit | braakte uit | hebt uitgebraakt |
hij, zij, het | braakt uit | braakte uit | heeft uitgebraakt |
wij | braken uit | braakten uit | hebben uitgebraakt |
jullie | braken uit | braakten uit | hebben uitgebraakt |
zij, ze | braken uit | braakten uit | hebben uitgebraakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitbraken with some of the pronouns.
- Ik braak regelmatig uit na het eten van zuivelproducten.
- Jij breekt vaak uit tijdens stressvolle situaties.
- Hij/Zij breekt soms uit vanwege allergieën.
- Wij breken zelden uit tijdens de wintermaanden.
- Zij breken nooit uit als ze gezond eten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitbraken with some of the pronouns.
- Ik brak regelmatig uit toen ik jonger was.
- Jij brak altijd uit na het eten van pittig voedsel.
- Hij/Zij brak vaak uit tijdens de examenperiode.
- Wij braken soms uit na een lange werkdag.
- Zij braken regelmatig uit tijdens hun reizen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitbraken with some of the pronouns.
- Ik ben vorige week uitgebroken tijdens mijn vakantie.
- Jij bent al meerdere keren uitgebroken dit jaar.
- Hij/Zij is recentelijk uitgebroken na het eten van bedorven voedsel.
- Wij zijn net uitgebroken uit de gevangenis.
- Zij zijn gisteravond uitgebroken om een feestje bij te wonen.