vastpakken

Conjugations List of Vastpakken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpak vastpakte vastheb vastgepakt
jij, je, upakt vastpakte vasthebt vastgepakt
hij, zij, hetpakt vastpakte vastheeft vastgepakt
wijpakken vastpakten vasthebben vastgepakt
julliepakken vastpakten vasthebben vastgepakt
zij, zepakken vastpakten vasthebben vastgepakt

Presens
Beta

Example presens sentences for Vastpakken with some of the pronouns.

  • Ik pak de pen vast tijdens het schrijven.
  • Hij pakt zijn jas vast voordat hij naar buiten gaat.
  • Wij pakken de boeken vast en zetten ze op de plank.
  • Jullie pakken de cadeaus vast om ze in te pakken.
  • De kinderen pakken elkaars handen vast tijdens het spel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vastpakken with some of the pronouns.

  • Ik pakte de bal vast en gooide hem naar mijn vriend.
  • Hij pakte snel zijn paraplu vast toen het begon te regenen.
  • Wij pakten elkaars handen vast en dansten in het rond.
  • Jullie pakten de hond vast voordat hij wegrende.
  • De meisjes pakten de bloemen vast en roken eraan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vastpakken with some of the pronouns.

  • Ik heb de sleutels vastgepakt voordat ik vertrok.
  • Hij heeft zijn tas alvast vastgepakt voor de reis.
  • Wij hebben de koffers stevig vastgepakt voor het vliegtuig.
  • Jullie hebben de foto's vastgepakt om ze te bekijken.
  • De schilderijen zijn zorgvuldig vastgepakt voor transport.