aanbehoren

Conjugations List of Aanbehoren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbehoor aanbehoorde aanheb aanbehoord
jij, je, ubehoort aanbehoorde aanhebt aanbehoord
hij, zij, hetbehoort aanbehoorde aanheeft aanbehoord
wijbehoren aanbehoorden aanhebben aanbehoord
julliebehoren aanbehoorden aanhebben aanbehoord
zij, zebehoren aanbehoorden aanhebben aanbehoord

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanbehoren with some of the pronouns.

  • Deze tas behoort mij toe.
  • De bibliotheekboeken behoren tot de school.
  • Het huis behoort aan mijn ouders.
  • De nieuwe auto behoort aan mijn buurman.
  • De verantwoordelijkheid behoort bij het managementteam.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanbehoren with some of the pronouns.

  • Vroeger behoorde dit land tot een groot rijk.
  • Toen we nog kinderen waren, behoorden al deze speelgoedjes tot onze verzameling.
  • Het bedrijf was in financiĆ«le problemen; het pand behoorde bijna tot de bank.
  • Tijdens de Middeleeuwen behoorden kastelen meestal aan edelen.
  • Het schilderij behoorde ooit toe aan een beroemde kunstenaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanbehoren with some of the pronouns.

  • Deze schilderijen hebben mij altijd toebehoord.
  • Ik heb het boek dat ik zocht eindelijk gevonden, het behoort nu tot mijn collectie.
  • De eigendommen van de overledene zijn verdeeld; het huis heeft nu aan haar zoon toebehoord.
  • Hij heeft lang gewerkt voor dit succes en alles wat hij nu bezit, heeft hij verdiend.
  • De aandelen hebben altijd aan dezelfde familie toebehoord.