golfen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | golf | golfte;golfde | heb gegolft;heb gegolfd |
jij, je, u | golft | golfte;golfde | hebt gegolft;hebt gegolfd |
hij, zij, het | golft | golfte;golfde | heeft gegolft;heeft gegolfd |
wij | golfen | golften;golfden | hebben gegolft;hebben gegolfd |
jullie | golfen | golften;golfden | hebben gegolft;hebben gegolfd |
zij, ze | golfen | golften;golfden | hebben gegolft;hebben gegolfd |
Presens
Example presens sentences for Golfen with some of the pronouns.
- Ik golf elke zaterdag met mijn vrienden.
- Hij golft graag op mooie golfbanen.
- Wij golfen regelmatig tijdens onze vakanties.
- Jullie golfen altijd goed samen.
- De professionals golfen op het hoogste niveau.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Golfen with some of the pronouns.
- Vroeger golfde ik vaak met mijn vader.
- Hij golfde altijd in het weekend met zijn vrienden.
- Wij golfden vroeger op een kleinere golfbaan.
- Jullie golfden gisteren in de regen.
- De professionals golfden jarenlang op dezelfde baan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Golfen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gegolfd op de lokale golfbaan.
- Hij heeft al veel golfwedstrijden gewonnen.
- Wij hebben vorig jaar in Spanje gegolfd.
- Jullie hebben nog nooit zo goed gegolfd als vandaag.
- De professionals hebben de hele wereld rond gegolfd.