wedden

Conjugations List of Wedden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwedweddeheb gewed
jij, je, uwedtweddehebt gewed
hij, zij, hetwedtweddeheeft gewed
wijweddenweddenhebben gewed
jullieweddenweddenhebben gewed
zij, zeweddenweddenhebben gewed

Presens
Beta

Example presens sentences for Wedden with some of the pronouns.

  • Ik wed dat hij de race wint.
  • Jij wedt altijd op het verkeerde paard.
  • Hij wedt graag op sportwedstrijden.
  • Wij wedden om een fles wijn.
  • Jullie wedden vaak met elkaar om kleine weddenschappen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Wedden with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, wedde ik altijd met mijn vrienden.
  • Vroeger wedde ik regelmatig op paardenraces.
  • Hij wedde elke week op dezelfde voetbalclub.
  • Wij wedden vroeger om snoepjes in plaats van geld.
  • Jullie wedden altijd tijdens feestjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Wedden with some of the pronouns.

  • Ik heb gewed dat ze zou winnen.
  • Jij hebt al je geld ingezet en gewed op het verkeerde team.
  • Hij heeft vorige week veel geld gewonnen met wedden.
  • Wij hebben een weddenschap afgesloten over wie als eerste aankomt.
  • Jullie hebben nog nooit zo'n hoge inzet gewed.