doden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dood | doodde | heb gedood |
jij, je, u | doodt | doodde | hebt gedood |
hij, zij, het | doodt | doodde | heeft gedood |
wij | doden | doodden | hebben gedood |
jullie | doden | doodden | hebben gedood |
zij, ze | doden | doodden | hebben gedood |
PresensBeta
Example presens sentences for Doden with some of the pronouns.
- Ik dood de spin in mijn kamer.
- Hij doodt de tijd met het lezen van een boek.
- Zij doden de vijand tijdens de oorlog.
- We doden de verveling door naar de bioscoop te gaan.
- Jullie doden de planten door ze niet water te geven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doden with some of the pronouns.
- Ik doodde de spin in mijn kamer.
- Hij doodde de tijd met het lezen van een boek.
- Zij doodden de vijand tijdens de oorlog.
- We doodden de verveling door naar de bioscoop te gaan.
- Jullie doodden de planten door ze niet water te geven.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doden with some of the pronouns.
- Ik heb de spin in mijn kamer gedood.
- Hij heeft de tijd gedood met het lezen van een boek.
- Zij hebben de vijand gedood tijdens de oorlog.
- We hebben de verveling gedood door naar de bioscoop te gaan.
- Jullie hebben de planten gedood door ze niet water te geven.