afhaken

Conjugations List of Afhaken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhaak afhaakte afheb afgehaakt
jij, je, uhaakt afhaakte afhebt afgehaakt
hij, zij, hethaakt afhaakte afheeft afgehaakt
wijhaken afhaakten afhebben afgehaakt
julliehaken afhaakten afhebben afgehaakt
zij, zehaken afhaakten afhebben afgehaakt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afhaken with some of the pronouns.

  • Ik haak af wanneer het te druk wordt.
  • Jij hakt af als je geen interesse meer hebt.
  • Hij of zij hakt af na een lange werkdag.
  • Wij haken af als de film saai wordt.
  • Zij hakken af zodra het begint te regenen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afhaken with some of the pronouns.

  • Ik haakte af toen ik merkte dat het te moeilijk was.
  • Jij hakte af omdat je er genoeg van had.
  • Hij of zij haakte af voordat de race begon.
  • Wij hakten af na het proberen van het nieuwe gerecht.
  • Zij haakten af terwijl de spreker aan het praten was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afhaken with some of the pronouns.

  • Ik heb afgehaakt na het lezen van het eerste hoofdstuk.
  • Jij bent afgehaakt tijdens de vergadering gisteren.
  • Hij of zij is afgehaakt nadat ze de prijs zagen.
  • Wij zijn afgehaakt toen we hoorden dat er geen tickets meer waren.
  • Zij hebben afgehaakt na het zien van de lange wachtrij.