capituleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | capituleer | capituleerde | heb gecapituleerd |
jij, je, u | capituleert | capituleerde | hebt gecapituleerd |
hij, zij, het | capituleert | capituleerde | heeft gecapituleerd |
wij | capituleren | capituleerden | hebben gecapituleerd |
jullie | capituleren | capituleerden | hebben gecapituleerd |
zij, ze | capituleren | capituleerden | hebben gecapituleerd |
Presens
Example presens sentences for Capituleren with some of the pronouns.
- Ik capituleer voor de vijand.
- Jij capituleert nooit zonder een gevecht.
- Hij capituleert onder druk van zijn tegenstanders.
- Zij capituleren niet zonder goede reden.
- Wij capituleren niet zo snel.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Capituleren with some of the pronouns.
- Ik capituleerde altijd wanneer het te moeilijk werd.
- Jij capituleerde telkens voordat de situatie escaleerde.
- Hij capituleerde regelmatig in de oorlog.
- Zij capituleerden vaak uit angst voor represailles.
- Wij capituleerden soms om mensenlevens te sparen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Capituleren with some of the pronouns.
- Ik ben gecapituleerd na een lange strijd.
- Jij hebt gecapituleerd en je nederlaag erkend.
- Hij is gecapituleerd voordat de vijand toesloeg.
- Zij hebben gecapituleerd om verdere verliezen te voorkomen.
- Wij zijn gecapituleerd om vrede te bewerkstelligen.