pureren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pureer | pureerde | heb gepureerd |
jij, je, u | pureert | pureerde | hebt gepureerd |
hij, zij, het | pureert | pureerde | heeft gepureerd |
wij | pureren | pureerden | hebben gepureerd |
jullie | pureren | pureerden | hebben gepureerd |
zij, ze | pureren | pureerden | hebben gepureerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Pureren with some of the pronouns.
- Ik pureer de soep met een staafmixer.
- Jij pureert het fruit tot een gladde smoothie.
- Hij/Zij pureert de groenten voor de babyvoeding.
- Wij pureeren de aardappelen voor de puree.
- Zij pureeren de ingrediënten voor de saus.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pureren with some of the pronouns.
- Vroeger pureerde ik de soep met een staafmixer.
- Jij pureerde het fruit tot een gladde smoothie.
- Hij/Zij pureerde de groenten voor de babyvoeding.
- Wij pureerden de aardappelen voor de puree.
- Zij pureerden de ingrediënten voor de saus.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pureren with some of the pronouns.
- Ik heb de soep gepureerd met een staafmixer.
- Jij hebt het fruit tot een gladde smoothie gepureerd.
- Hij/Zij heeft de groenten voor de babyvoeding gepureerd.
- Wij hebben de aardappelen voor de puree gepureerd.
- Zij hebben de ingrediënten voor de saus gepureerd.