prikken

Conjugations List of Prikken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikprikprikteheb geprikt
jij, je, upriktpriktehebt geprikt
hij, zij, hetpriktprikteheeft geprikt
wijprikkenpriktenhebben geprikt
jullieprikkenpriktenhebben geprikt
zij, zeprikkenpriktenhebben geprikt

Presens
Beta

Example presens sentences for Prikken with some of the pronouns.

  • Ik prik een ballon door.
  • Jij prikt de groenten op een spies.
  • Hij prikt zijn vinger met een naald.
  • Wij prikken de luchtbelletjes in het water.
  • Zij prikken de kaasblokjes op een satéprikker.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Prikken with some of the pronouns.

  • Ik prikte een ballon door.
  • Jij prikte de groenten op een spies.
  • Hij prikte zijn vinger met een naald.
  • Wij prikten de luchtbelletjes in het water.
  • Zij prikten de kaasblokjes op een satéprikker.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Prikken with some of the pronouns.

  • Ik heb een ballon doorgeprikt.
  • Jij hebt de groenten op een spies geprikt.
  • Hij heeft zijn vinger met een naald geprikt.
  • Wij hebben de luchtbelletjes in het water doorgeprikt.
  • Zij hebben de kaasblokjes op een satéprikker geprikt.