inzamelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zamel in | zamelde in | heb ingezameld |
jij, je, u | zamelt in | zamelde in | hebt ingezameld |
hij, zij, het | zamelt in | zamelde in | heeft ingezameld |
wij | zamelen in | zamelden in | hebben ingezameld |
jullie | zamelen in | zamelden in | hebben ingezameld |
zij, ze | zamelen in | zamelden in | hebben ingezameld |
PresensBeta
Example presens sentences for Inzamelen with some of the pronouns.
- Ik zamel kleding in voor de daklozenopvang.
- Jij zamelt glas in bij de glasbak.
- Hij/zij zamelt geld in voor het goede doel.
- Wij zamelen oud papier in op school.
- Jullie zamelen plastic in voor recycling.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inzamelen with some of the pronouns.
- Vroeger zamelde ik kleding in voor de daklozenopvang.
- Vroeger zamelden we glas in bij de glasbak.
- Hij/zij zamelde altijd geld in voor het goede doel.
- Toen ik op school zat, zamelden we oud papier in.
- Vroeger zamelden jullie plastic in voor recycling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inzamelen with some of the pronouns.
- Ik heb kleding ingezameld tijdens de inzamelactie vorige week.
- Jij hebt glas ingezameld bij de glasbak gisteren.
- Hij/zij heeft geld ingezameld voor het goede doel.
- Wij hebben oud papier ingezameld op school deze maand.
- Jullie hebben plastic ingezameld voor recycling afgelopen zaterdag.