blaffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blaf | blafte | heb geblaft |
jij, je, u | blaft | blafte | hebt geblaft |
hij, zij, het | blaft | blafte | heeft geblaft |
wij | blaffen | blaften | hebben geblaft |
jullie | blaffen | blaften | hebben geblaft |
zij, ze | blaffen | blaften | hebben geblaft |
PresensBeta
Example presens sentences for Blaffen with some of the pronouns.
- De hond blaft naar de brievenbus.
- Mijn buurman blaft altijd als er iemand aanbelt.
- Ze blaffen tegen voorbijgangers op straat.
- De honden blaffen 's nachts vaak.
- Waarom blaft jouw hond zo veel?
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Blaffen with some of the pronouns.
- De hond blafte naar de brievenbus.
- Mijn buurman blafte altijd als er iemand aanbelde.
- Ze blaften tegen voorbijgangers op straat.
- De honden blaften 's nachts vaak.
- Waarom blafte jouw hond zo veel?
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Blaffen with some of the pronouns.
- De hond heeft geblaft toen de postbode kwam.
- Mijn buurman heeft altijd geblaft als er iemand aanbelde.
- Ze hebben geblaft toen de kat in de tuin liep.
- De honden hebben gisteravond veel geblaft.
- Heeft jouw hond vannacht geblaft?