doven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doof | doofde | heb gedoofd |
jij, je, u | dooft | doofde | hebt gedoofd |
hij, zij, het | dooft | doofde | heeft gedoofd |
wij | doven | doofden | hebben gedoofd |
jullie | doven | doofden | hebben gedoofd |
zij, ze | doven | doofden | hebben gedoofd |
PresensBeta
Example presens sentences for Doven with some of the pronouns.
- Ik doof de kaarsen elke avond.
- Jij dooft de open haard voordat je naar bed gaat.
- Hij dooft het licht als hij de kamer verlaat.
- Wij doven de brandende sigaretten met water.
- Jullie doven de fakkels na de ceremonie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doven with some of the pronouns.
- Vroeger doofde ik altijd de kaarsen voor het slapengaan.
- Toen ik jonger was, doofde ik de open haard elke avond.
- Hij doofde het licht telkens als hij wegging.
- In die tijd doofden we de brandende sigaretten met zand.
- Als kinderen doofden we de fakkels na elk spel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doven with some of the pronouns.
- Ik heb de kaarsen gedoofd voordat ik naar bed ging.
- Jij hebt de open haard gedoofd toen je klaar was.
- Hij heeft het licht gedoofd voordat hij vertrok.
- Wij hebben de brandende sigaretten met water gedoofd.
- Jullie hebben de fakkels gedoofd na de ceremonie.