halveren

Conjugations List of Halveren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhalveerhalveerdeheb gehalveerd
jij, je, uhalveerthalveerdehebt gehalveerd
hij, zij, hethalveerthalveerdeheeft gehalveerd
wijhalverenhalveerdenhebben gehalveerd
julliehalverenhalveerdenhebben gehalveerd
zij, zehalverenhalveerdenhebben gehalveerd

Presens

Example presens sentences for Halveren with some of the pronouns.

  • Ik halveer de appels voor de taart.
  • Jij halveert je werktijd vanaf volgende week.
  • Hij/zij/het halveert de prijzen tijdens de uitverkoop.
  • Wij halveren de afstand door de kortste route te nemen.
  • Jullie halveren het aantal gasten voor het feest.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Halveren with some of the pronouns.

  • Vroeger halveerde ik altijd de citroenen voor de limonade.
  • Toen ik jong was, halveerde jij regelmatig je speeltijd.
  • Hij/zij/het halveerde de uitgaven om rond te kunnen komen.
  • Wij halveerden de hoeveelheid water die we gebruikten.
  • Jullie halveerden de speelduur van de film omdat het te lang duurde.

Perfectum

Example perfectum sentences for Halveren with some of the pronouns.

  • Ik heb de groenten gehalveerd voor het roerbakgerecht.
  • Jij bent je inzet halverwege het project verloren.
  • Hij/zij/het heeft de schuld gehalveerd door extra aflossingen.
  • Wij hebben het team gehalveerd om efficiënter te werken.
  • Jullie zijn het aantal trainingssessies gehalveerd vanwege het slechte weer.