omhelzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | omhels | omhelsde | heb omhelsd |
jij, je, u | omhelst | omhelsde | hebt omhelsd |
hij, zij, het | omhelst | omhelsde | heeft omhelsd |
wij | omhelzen | omhelsden | hebben omhelsd |
jullie | omhelzen | omhelsden | hebben omhelsd |
zij, ze | omhelzen | omhelsden | hebben omhelsd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omhelzen with some of the pronouns.
- Ik omhels mijn vrienden op feestjes.
- De geliefden omhelzen elkaar met passie.
- Wij omhelzen de nieuwe technologieën.
- Jullie omhelzen de uitdaging met enthousiasme.
- Zij omhelzen de tradities van hun voorouders.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omhelzen with some of the pronouns.
- Toen ik hem zag, omhelsde ik hem met blijdschap.
- Vroeger omhelsde ik altijd mijn grootouders bij aankomst.
- Tijdens de ceremonie omhelsden ze elkaar in stilte.
- Als kind omhelsde ik vaak mijn knuffel tijdens het slapen.
- Elke avond omhelsden ze elkaar voordat ze gingen slapen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omhelzen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vriend gisteren omhelsd.
- Hij heeft haar hartelijk omhelsd na zijn terugkeer.
- Wij hebben het succesvolle project samen omhelsd.
- Jullie hebben elkaar lang niet omhelsd.
- Zij heeft de kans omhelsd en ervan geprofiteerd.