opvrolijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vrolijk op | vrolijkte op | heb opgevrolijkt |
jij, je, u | vrolijkt op | vrolijkte op | hebt opgevrolijkt |
hij, zij, het | vrolijkt op | vrolijkte op | heeft opgevrolijkt |
wij | vrolijken op | vrolijkten op | hebben opgevrolijkt |
jullie | vrolijken op | vrolijkten op | hebben opgevrolijkt |
zij, ze | vrolijken op | vrolijkten op | hebben opgevrolijkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Opvrolijken with some of the pronouns.
- Ik vrolijk je op met een grappige mop.
- Jij vrolijkt ons altijd op met je vrolijke lach.
- Hij/zij/vrolijkt de kamer op met mooie bloemen.
- Wij vrolijken de kinderen op met een leuke voorstelling.
- Jullie vrolijken elkaar op tijdens moeilijke momenten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opvrolijken with some of the pronouns.
- Vroeger vrolijkte ik mijn vrienden op met grappen.
- Toen we klein waren, vrolijkten we elkaar op met spelletjes.
- Hij/zij vrolijkte de buurt op met zijn/haar enthousiasme.
- Wij vrolijkten de hele school op met onze zangtalenten.
- Jullie vrolijkten iedereen op met jullie leuke feestjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opvrolijken with some of the pronouns.
- Ik heb je opgevrolijkt met een cadeau.
- Jij hebt ons opgevrolijkt met je goede nieuws.
- Hij/zij heeft de sfeer opgevrolijkt met zijn/haar dansmoves.
- Wij hebben de gasten opgevrolijkt met live muziek.
- Jullie hebben elkaar opgevrolijkt met lieve berichtjes.