goedvinden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vind goed | vond goed | heb goedgevonden |
jij, je, u | vindt goed | vond goed | hebt goedgevonden |
hij, zij, het | vindt goed | vond goed | heeft goedgevonden |
wij | vinden goed | vonden goed | hebben goedgevonden |
jullie | vinden goed | vonden goed | hebben goedgevonden |
zij, ze | vinden goed | vonden goed | hebben goedgevonden |
PresensBeta
Example presens sentences for Goedvinden with some of the pronouns.
- Ik vind het goed dat je naar het feest gaat.
- Hij vindt het goed als ik zijn auto leen.
- Zij vinden het goed om morgen af te spreken.
- We vinden het goed dat ze met ons meegaat.
- Jullie vinden het goed hoe we de vergadering organiseren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Goedvinden with some of the pronouns.
- Ik vond het goed dat je naar de film wilde gaan.
- Hij vond het goed als ik wat later thuiskwam.
- Zij vonden het goed om gisteren niet mee te gaan.
- We vonden het goed dat ze haar mening deelde.
- Jullie vonden het goed hoe we het project aanpakten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Goedvinden with some of the pronouns.
- Ik heb het goedgevonden dat ze hun vakantie verlengen.
- Hij heeft het goedgevonden dat ik zijn boek leen.
- Zij hebben het goedgevonden om de plannen te wijzigen.
- We hebben het goedgevonden dat hij de leiding neemt.
- Jullie hebben het goedgevonden hoe we de situatie hebben aangepakt.