gelasten

Conjugations List of Gelasten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgelastgelastteheb gelast
jij, je, ugelastgelasttehebt gelast
hij, zij, hetgelastgelastteheeft gelast
wijgelastengelasttenhebben gelast
julliegelastengelasttenhebben gelast
zij, zegelastengelasttenhebben gelast

Presens
Beta

Example presens sentences for Gelasten with some of the pronouns.

  • Ik gelast de vergadering om 10 uur.
  • Jij gelast de taak aan hem.
  • Hij gelast de bouw van het nieuwe huis.
  • Wij gelasten de levering van de goederen.
  • Zij gelasten ons om op tijd te komen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gelasten with some of the pronouns.

  • Ik gelastte de vergadering om 10 uur.
  • Jij gelastte de taak aan hem.
  • Hij gelastte de bouw van het nieuwe huis.
  • Wij gelastten de levering van de goederen.
  • Zij gelastten ons om op tijd te komen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gelasten with some of the pronouns.

  • Ik heb de vergadering gelast om 10 uur.
  • Jij hebt de taak aan hem gelast.
  • Hij heeft de bouw van het nieuwe huis gelast.
  • Wij hebben de levering van de goederen gelast.
  • Zij hebben ons gelast om op tijd te komen.