opwachten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wacht op | wachtte op | heb opgewacht |
jij, je, u | wacht op | wachtte op | hebt opgewacht |
hij, zij, het | wacht op | wachtte op | heeft opgewacht |
wij | wachten op | wachtten op | hebben opgewacht |
jullie | wachten op | wachtten op | hebben opgewacht |
zij, ze | wachten op | wachtten op | hebben opgewacht |
PresensBeta
Example presens sentences for Opwachten with some of the pronouns.
- Ik wacht op de bus.
- Hij wacht altijd op zijn vriendin.
- Wij wachten op de vergadering.
- Jullie wachten op het eten.
- De kat wacht geduldig op de muizen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opwachten with some of the pronouns.
- Ik wachtte vroeger altijd op mijn ouders.
- Hij wachtte gisteren tevergeefs op de postbode.
- Wij wachtten geduldig op de regenbui.
- Jullie wachtten angstig op het nieuws.
- De hond wachtte trouw op zijn baasje.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opwachten with some of the pronouns.
- Ik heb op de trein gewacht.
- Hij heeft lang op zijn beurt gewacht.
- Wij hebben op het resultaat gewacht.
- Jullie hebben op de levering gewacht.
- De kinderen hebben ongeduldig op de cadeautjes gewacht.