uitrekken

Conjugations List of Uitrekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrek uitrekte uitheb uitgerekt
jij, je, urekt uitrekte uithebt uitgerekt
hij, zij, hetrekt uitrekte uitheeft uitgerekt
wijrekken uitrekten uithebben uitgerekt
jullierekken uitrekten uithebben uitgerekt
zij, zerekken uitrekten uithebben uitgerekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitrekken with some of the pronouns.

  • Ik rek me uit voordat ik ga hardlopen.
  • Hij trekt zich uit na het opstaan.
  • Zij rekken zich uit tijdens de yogales.
  • We trekken ons uit voordat we naar bed gaan.
  • Jullie rekken je uit voor de training.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitrekken with some of the pronouns.

  • Ik trok me uit toen de bel ging.
  • Hij trok zich uit terwijl hij naar muziek luisterde.
  • Zij trokken zich uit terwijl ze tv keken.
  • We trokken ons uit toen we thuiskwamen.
  • Jullie trokken je uit voordat jullie naar buiten gingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitrekken with some of the pronouns.

  • Ik heb me uitgetrokken voordat ik ging douchen.
  • Hij heeft zich uitgetrokken voor het zwemmen.
  • Zij heeft zich uitgetrokken na het sporten.
  • We hebben ons uitgetrokken voordat we naar het strand gingen.
  • Jullie hebben je uitgetrokken voordat jullie gingen slapen.