afhangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hang af | hing af | heb afgehangen |
jij, je, u | hangt af | hing af | hebt afgehangen |
hij, zij, het | hangt af | hing af | heeft afgehangen |
wij | hangen af | hingen af | hebben afgehangen |
jullie | hangen af | hingen af | hebben afgehangen |
zij, ze | hangen af | hingen af | hebben afgehangen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afhangen with some of the pronouns.
- Het hangt af van het weer of we naar het strand gaan.
- Ze hangt haar jas op aan de kapstok.
- Ik hang af van mijn ouders om me op te halen na school.
- De beslissing hangt af van de resultaten van het onderzoek.
- Hoeveel je verdient, hangt af van je ervaring en opleiding.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afhangen with some of the pronouns.
- Vroeger hing ik altijd posters van mijn favoriete bands op mijn muur.
- Toen ik jong was, hing mijn geluk af van kleine dingen.
- Ze hing graag rond met haar vrienden na school.
- Tijdens de vakantie hing er altijd een ontspannen sfeer in het huis.
- Elke keuze die we maakten, hing af van wat onze ouders ons vertelden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afhangen with some of the pronouns.
- Ik ben ervan afgehangen of ik kan deelnemen aan het evenement.
- We hebben de beslissing laten afhangen van het advies van experts.
- Hij is van zijn slechte gewoontes afgehangen.
- Ze heeft haar hoop niet laten afhangen van één sollicitatiegesprek.
- De uitkomst van de wedstrijd heeft afgehangen van een enkele fout.