gloeien

Conjugations List of Gloeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgloeigloeideheb gegloeid
jij, je, ugloeitgloeidehebt gegloeid
hij, zij, hetgloeitgloeideheeft gegloeid
wijgloeiengloeidenhebben gegloeid
julliegloeiengloeidenhebben gegloeid
zij, zegloeiengloeidenhebben gegloeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Gloeien with some of the pronouns.

  • De kaarsen gloeien op de tafel.
  • Het vuur gloeit fel in de open haard.
  • De lava gloeit rood tijdens de vulkaanuitbarsting.
  • De gloeilampen gloeien helder in de kamer.
  • Zijn wangen gloeien van opwinding.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gloeien with some of the pronouns.

  • Vroeger gloeide de oude kachel altijd in de winter.
  • Toen ik binnenkwam, gloeiden zijn ogen van blijdschap.
  • Het hout gloeide langzaam en verspreidde een warme sfeer in de kamer.
  • In mijn dromen gloeiden de sterren fel aan de nachtelijke hemel.
  • Als kind gloeiden mijn wangen altijd na het spelen in de sneeuw.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gloeien with some of the pronouns.

  • De kolen hebben gegloeid in de barbecue.
  • Ik ben verbaasd dat hij nooit heeft gegloeid van trots.
  • Het ijzer heeft langzaam gegloeid in de smederij.
  • De zon is gisteren prachtig geelrood gegloeid tijdens de zonsondergang.
  • Ze heeft haar gezicht nooit zo mooi laten gloeien als vandaag.