voornemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | neem voor | nam voor | heb voorgenomen |
jij, je, u | neemt voor | nam voor | hebt voorgenomen |
hij, zij, het | neemt voor | nam voor | heeft voorgenomen |
wij | nemen voor | namen voor | hebben voorgenomen |
jullie | nemen voor | namen voor | hebben voorgenomen |
zij, ze | nemen voor | namen voor | hebben voorgenomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Voornemen with some of the pronouns.
- Ik neem me voor om morgen te gaan wandelen.
- Hij neemt zich voor om zijn kamer op te ruimen.
- Wij nemen ons voor om vaker te sporten.
- Jullie nemen je voor om de afspraak na te komen.
- Zij nemen zich voor om Nederlands te leren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voornemen with some of the pronouns.
- Ik nam me voor om elke dag te lezen.
- Hij nam zich voor om Spaans te leren.
- Wij namen ons voor om de tuin te veranderen.
- Jullie namen je voor om te stoppen met roken.
- Zij namen zich voor om hun huis te renoveren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voornemen with some of the pronouns.
- Ik heb me voorgenomen om gezonder te eten.
- Hij heeft zich voorgenomen om een boek te schrijven.
- Wij hebben ons voorgenomen om op vakantie te gaan.
- Jullie hebben je voorgenomen om meer tijd vrij te maken.
- Zij hebben zich voorgenomen om vrijwilligerswerk te doen.