wegjagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | jaag weg | jaagde weg;joeg weg | heb weggejaagd |
jij, je, u | jaagt weg | jaagde weg;joeg weg | hebt weggejaagd |
hij, zij, het | jaagt weg | jaagde weg;joeg weg | heeft weggejaagd |
wij | jagen weg | jaagden weg;joegen weg | hebben weggejaagd |
jullie | jagen weg | jaagden weg;joegen weg | hebben weggejaagd |
zij, ze | jagen weg | jaagden weg;joegen weg | hebben weggejaagd |
PresensBeta
Example presens sentences for Wegjagen with some of the pronouns.
- Ik jaag de vogels weg uit mijn tuin.
- Jij jaagt de hond weg van de tafel.
- Hij jaagt de inbreker weg met zijn luid geschreeuw.
- Zij jaagt de katten weg van haar erf.
- Wij jagen de muggen weg met een elektrische vliegenmepper.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wegjagen with some of the pronouns.
- Vroeger joeg ik de konijnen weg uit mijn moestuin.
- Toen jaagde jij de vleermuizen weg uit de schuur.
- Hij joeg de angstige kinderen weg met zijn enge masker.
- Zij joeg de kraaien weg van haar akker.
- Vroeger joegen wij de muizen weg uit onze zolder.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wegjagen with some of the pronouns.
- Ik heb de indringers weggejaagd uit mijn huis.
- Jij hebt de duiven weggejaagd van het balkon.
- Hij heeft de angsten weggejaagd met zijn positieve instelling.
- Zij heeft de spanning weggejaagd door te gaan sporten.
- Wij hebben de stof weggejaagd met de stofzuiger.