uiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | uit | uitte | heb geuit |
jij, je, u | uit | uitte | hebt geuit |
hij, zij, het | uit | uitte | heeft geuit |
wij | uiten | uitten | hebben geuit |
jullie | uiten | uitten | hebben geuit |
zij, ze | uiten | uitten | hebben geuit |
PresensBeta
Example presens sentences for Uiten with some of the pronouns.
- Ik uit mijn mening over het onderwerp.
- Jij uit je gevoelens heel goed.
- Hij uit zijn ongenoegen over de beslissing.
- Zij uiten hun steun voor de actie.
- Wij uiten onze dankbaarheid aan de gulle donoren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uiten with some of the pronouns.
- Vroeger uitten we onze mening niet zo openlijk.
- Toen ik jonger was, uitte ik mijn emoties minder goed.
- Hij uitte regelmatig kritiek op het beleid.
- Zij uitten hun liefde voor elkaar met kleine gebaren.
- In die tijd uitten wij onze onvrede met protestacties.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uiten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn bezorgdheid geuit tijdens de vergadering.
- Jij hebt je waardering uitgesproken voor hun inspanningen.
- Hij heeft zijn frustratie geuit op sociale media.
- Zij hebben hun zorgen geuit over de situatie.
- Wij hebben onze vreugde uitgezongen op het feest.