wiegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wieg | wiegde | heb gewiegd |
jij, je, u | wiegt | wiegde | hebt gewiegd |
hij, zij, het | wiegt | wiegde | heeft gewiegd |
wij | wiegen | wiegden | hebben gewiegd |
jullie | wiegen | wiegden | hebben gewiegd |
zij, ze | wiegen | wiegden | hebben gewiegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Wiegen with some of the pronouns.
- Ik weeg de bloem om het recept te volgen.
- Jij weegt elke ochtend jezelf op de weegschaal.
- Hij weegt de baby voorzichtig in zijn armen.
- Wij wegen de groenten af voordat we ze koken.
- Zij wegen de pakketten nauwkeurig voordat ze worden verzonden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wiegen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, woog ik veel minder dan nu.
- Vroeger wogen mensen zich met behulp van ouderwetse weegschalen.
- Hij woog de appels en sorteerde ze op grootte.
- Wij wogen het vlees nauwkeurig voordat we het bakten.
- Zij wogen de argumenten tegen elkaar af voordat ze een conclusie trokken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wiegen with some of the pronouns.
- Ik heb het pakket gewogen voordat ik het verzond.
- Jij hebt je koffers al gewogen voor de reis.
- Hij heeft de ingrediƫnten zorgvuldig gewogen voor het recept.
- Wij hebben de vracht gecontroleerd en gewogen voordat het werd geladen.
- Zij hebben hun opties afgewogen voordat ze een besluit namen.